## De Legende van de Ongehaakte Kolossen
Elke zaterdagochtend, zodra de dauw van de velden was verdwenen en de zon de mist van de Grote Vijver had gekust, verzamelden vijf onafscheidelijke vrienden zich op hun vertrouwde steiger. Ze waren een bonte verzameling van wijsheid en levenservaring, elk gekleed in hun strijduniform: een vertrouwde **baseballpet**, comfortabele **jeansbroek**, en een verweerde **T-shirt**. En natuurlijk, hun trouwe viervoeters, twee schaduwen die hun meesters overal volgden: een statige **zwarte Shetland Sheepdog**, Duke genaamd, en de altijd opgewekte **Beagle**, Rusty.
Vandaag was geen uitzondering. Oom Wim, de oudste van het stel, zat in het midden, zijn strooien hoed diep over zijn ogen getrokken. Links van hem zat Karel, een man van weinig woorden maar met een glinstering in zijn ogen. Hij hield een papieren zak vast, die ritselde van de koekjes, zijn geheime wapen tegen de honger. Aan zijn voeten lag Duke, zijn kop op zijn poten, dromend van achternagezeten eenden.
Aan de andere kant van Wim zat de joviale Jan, een lachebek die altijd klaarstond met een grap. Naast hem, met een vrolijke Beagle genaamd Rusty, zat Piet, die meer van het gezelschap genoot dan van het vissen zelf. En dan was er nog de stilzwijgende Toon, een man die de vijver beter leek te kennen dan zijn eigen broekzak.
Het was een ritueel. De hengels werden uitgegooid, de dobbers dobberden geduldig op het water, en de verhalen begonnen. Niet over de vissen die ze wél vingen – want dat waren er zelden veel en zelden groot – maar over de **kanjers die ontsnapten**.
"Jongens," begon Wim, met een zucht die meer drama dan vermoeidheid uitdrukte, "ik had er vanmorgen eentje aan de haak, geloof me. Een snoek! Ik schat minstens een meter twintig. Hij trok zo hard aan die lijn dat mijn arm er bijna af was!" Hij keek de kring rond, zijn ogen glinsterend.
Karel knikte langzaam. "Een meter twintig, Wim? Dat is nog niets. Vorige week, toen jullie er niet waren, had ik een karper aan de lijn. Geen grap, jongens, het was de grootste vis die ik ooit heb gezien. Dik als een autoband! Ik moest de lijn laten schieten, anders trok hij de hele steiger de vijver in!" Duke gaapte, duidelijk ononder de indruk van Karels overdrijving.
Jan grinnikte. "Jullie verhalen worden met de week wilder. Maar ik moet toegeven, ik had gisteren een forel aan de lijn, zo groot als mijn onderarm! Hij sprong uit het water, zilverkleurig, glinsterend in de zon... Het was een plaatje! Maar toen ik hem bijna binnen had, keek hij me aan met van die droevige ogen, en ik dacht: 'Ach, laat maar gaan.' En weg was-ie!" Piet schudde zijn hoofd, terwijl Rusty nieuwsgierig aan Jans broekspijp snuffelde.
Toon, die tot dan toe zwijgzaam was geweest, haalde zijn pijp uit zijn mond. "Allemaal leuk en aardig, jongens," zei hij met een diepe stem, "maar de ware reus van deze vijver, die heb ik gezien. Geen snoek, geen karper, geen forel. Dit was iets anders. Donker. Oeroud. Ik denk dat het de Moedervis van de vijver is. Hij zwom langzaam onder mijn dobber door, zo groot dat hij een schaduw wierp over de bodem. En hij keek me aan, alsof hij wist dat ik hem nooit zou vangen. En ik wist dat ook."
Er viel een stilte. De verhalen waren de vangst van de dag, de trots van hun hobby. Het ging niet om het bewijs, maar om de **gemeenschap** die ontstond uit deze fantastische verhalen. Ze lachten, ze spotten, maar bovenal, ze geloofden elkaar, elk verhaal voedde de legende van de **ongehaakte kolossen** die in de diepten van de Grote Vijver huisden. En zo, met de zon die langzaam aan de horizon zakte, en de belofte van nieuwe, nog grotere vissen die zouden ontsnappen, bleven de mannen en hun honden zitten, tevreden in hun eigen, zelfgecreëerde wereld van vriendschap en visverhalen.
één doorlopende kortverhaal — warm, melancholisch en vol betekenis. Perfect om te lezen als een herinnering aan jeugd, vriendschap en de kracht van verhalen.
---
## 🎣 Steiger 7 – Waar je geen vissen vangt
Op een warme julidag, ergens tussen de velden van Tessenderlo, zaten vijf jongeren op een verweerde houten steiger die uitkeek over een grote vijver. De zon glinsterde op het water, de lucht rook naar gras en zomer, en de dobbers wiegden zachtjes op het oppervlak. Geen vis in zicht, maar dat weerhield hen er niet van om zich als ware visserskoningen te gedragen.
Jens gooide zijn lijn uit met een dramatische zwaai.
“Vandaag voel ik het, jongens. De legendarische meerval komt eraan.”
Saar rolde met haar ogen.
“Je voelt vooral jezelf, Jens. Die vis bestaat niet.”
Noah sprong op.
“Wat als hij wél bestaat? Misschien is hij onzichtbaar. Of... hij kan teleporteren!”
Lotte, die op haar buik lag te tekenen, keek op.
“Als hij kan teleporteren, dan is hij waarschijnlijk al in Japan. Daar zijn de vijvers mooier.”
Rayan glimlachte flauwtjes, zijn blik op het water.
“Of hij is gewoon slim genoeg om ons te negeren.”
Binkie, de Beagle, blafte en probeerde een worm uit Jens’ doosje te stelen.
“Binkie, nee!” riep Noah. “Dat is mijn aas! Voor de teleportvis!”
Professor, de Shetland Sheepdog, zat naast Rayan en keek strak naar de dobber. Alsof hij wist dat er iets ging gebeuren.
Saar zuchtte.
“We zitten hier al drie uur. Geen beet. Geen beweging. Alleen Jens’ ego dat dobbert.”
Jens grijnsde.
“Mijn ego vangt tenminste aandacht.”
Lotte hield haar schetsboek omhoog.
“Kijk, ik heb ons getekend. Jens als een ridder, Saar als een sarcastische elf, Rayan als een filosoof, Noah als een ruimtevaarder, en ik... als een vis.”
Noah keek verbaasd.
“Waarom ben jij een vis?”
“Omdat vissen stil zijn, maar toch overal zijn. Net als gedachten,” zei Lotte.
Er viel een korte stilte. Alleen het ruisen van de bladeren en het zachte plonsen van water vulden de lucht.
Rayan brak het moment.
“Misschien is dat het. We komen hier niet om te vangen. We komen hier om te vergeten.”
Saar keek hem aan, haar blik zachter dan normaal.
“Of om te herinneren.”
Jens stond op, rekte zich uit.
“Nou, ik herinner me vooral dat ik honger heb. Wie heeft snacks?”
Noah haalde een half opgegeten sandwich uit zijn tas.
“Binkie heeft de rest opgegeten.”
Professor blafte één keer, alsof hij het laatste woord wilde.
De zon zakte langzaam achter de bomen. De dobbers bleven stil. Geen vis. Geen vangst.
Maar op Steiger 7, tussen de grappen, de stiltes en de honden, werd iets veel belangrijkers gevangen: een moment dat bleef.
Want op Steiger 7 vang je geen vissen.
Je vangt verhalen.
---
Toen de zon onderging en de lucht veranderde in een schilderij van oranje en paars, pakten ze hun spullen in. Maar Lotte bleef staren naar de overkant van de vijver.
“Zien jullie dat? Daar, bij die oude wilg... iets beweegt.”
“Waarschijnlijk een eend,” zei Saar. “Of een verdwaalde kat.”
“Of... het is de teleportvis! Hij is teruggekeerd!” riep Noah.
“Nou, dan gaan we op expeditie,” zei Jens. “Kom op, team. Tijd voor avontuur.”
Ze volgden het smalle paadje rond de vijver. De honden liepen voorop — Binkie snuffelend en springend, Professor alert en stil.
Bij de oude wilg vonden ze een kleine houten kist, half verborgen onder bladeren en modder. Er zat een roestige hengel tegenaan geleund, en een vergeeld notitieboekje lag erbovenop.
Lotte opende het voorzichtig.
“Het is een dagboek... van iemand die hier vroeger viste.”
Saar las hardop:
“‘Steiger 7 is geen gewone plek. Hier vang je geen vissen, maar verhalen. Elke dobber draagt een herinnering. Elke stilte een geheim.’”
Rayan keek naar de vijver, alsof hij het ineens begreep.
“Misschien is dat de legende. Niet een monster, maar een plek die dingen bewaart.”
Jens bladerde verder.
“Hier staat: ‘Op 12 augustus 1985 ving ik niets, maar verloor ik mijn hart aan iemand die nooit terugkwam.’”
Noah fluisterde.
“Dat is vandaag... maar dan veertig jaar geleden.”
Ze schreven hun namen op de laatste lege bladzijde. Geen grote woorden, geen opschepperij. Gewoon wie ze waren, op dat moment.
Jens legde zijn pet erbij.
Saar een haarspeld.
Rayan een blad uit zijn boek.
Lotte een schets van de vijver.
Noah een tekening van een vis met vleugels.
Ze begroeven de kist weer onder de wilg, alsof ze een belofte maakten aan de plek.
Toen ze terugliepen naar Steiger 7, voelde alles anders. De vijver was nog steeds stil. De dobbers zouden morgen weer wiegen. Maar iets was veranderd.
---
Jaren gingen voorbij. De jongeren groeiden op, gingen hun eigen weg. Maar op een herfstdag kwamen ze terug.
Jens stapte als eerste op de steiger.
“Denk je dat hij er nog is? De teleportvis?”
Saar grijnsde.
“Als hij slim was, is hij geëmigreerd.”
Rayan keek rond.
“Het voelt alsof de tijd hier stil heeft gestaan.”
Lotte, met een camera om haar nek, knikte.
“Of alsof hij ons heeft bewaard.”
Noah haalde een drone uit zijn rugzak.
“We kunnen de vijver van boven filmen!”
Ze liepen naar de wilg. De kist was er nog. Binnenin lagen hun spullen, licht verweerd maar herkenbaar. En het notitieboekje.
Jens bladerde naar de laatste bladzijde.
“Onze namen. En daaronder... wacht. Er is iets bijgeschreven.”
Saar las:
“‘Ze kwamen terug. En de vijver glimlachte.’”
Ze voegden een nieuwe bladzijde toe:
> “We kwamen terug. En vonden onszelf.”
Toen ze vertrokken, was de vijver stil. Maar als je goed luisterde, hoorde je iets rimpelen. Niet een vis. Niet de wind.
Een herinnering.
---
En op een lentedag, jaren later, liep een jongen van elf langs de vijver. Zijn naam was Milan. Hij was nieuw in het dorp, en vond het moeilijk om vrienden te maken.
Bij de oude wilg voelde hij iets. Hij begon te graven. En vond de kist.
Hij las het notitieboekje. De namen. De zinnen.
> “Op Steiger 7 vang je geen vissen. Je vangt momenten.”
Hij begreep het niet helemaal, maar voelde het wel.
Hij schreef op de laatste lege bladzijde:
> “Mijn naam is Milan. Ik ben elf. Ik heb nog niets gevangen. Maar ik denk dat ik begonnen ben.”
Hij begroef de kist weer. En liep terug naar Steiger 7.
De dobbers wiegden zachtjes op het water.
En ergens, diep in de vijver, glimlachte iets.
---
No comments:
Post a Comment